Ik voel dat
ik word aangestaard, hoewel ik helemaal alleen in mijn tuin ben. Het is een
milde novemberdag en ik heb een dag vrij. Mijn vrouw is bang dat ik zo’n dag in
ledigheid doorbreng en heeft me dus wat klusjes opgedragen. Zo wil zij dat ik
de stoep achter het huis veeg, want “iedere keer waaien er blaadjes binnen”. Ik vind dat je pas moet gaan vegen als alle
bomen helemaal kaal zijn. Maar och, ik wil haar graag te vriend houden. Daarom neem
ik de taak zelfs wat ruimer en hark ook wat gevallen blad van het gras.
Dan zie ik het. Op de hoek van een wat
verweerd tuintafeltje slaat een merel met belangstelling mijn bezigheden gade.
Het is een vrouwtje, als mijn ornithologische kennis me tenminste niet in de
steek laat. Ik stop met harken en we kijken elkaar doordringend aan. De tijd
stopt even met verstrijken.
Als ik verder ga, vliegt het beestje tot mijn
verbazing niet weg. Ze hipt van het tafeltje en gaat vlak bij me in het gras
zitten. Alsof ze een documentaire maakt over de bladeren harkende mens, zo
blijft ze mijn geploeter registreren.
Dan ineens moet ik aan mijn moeder denken.
Zou die merel? Ik durf de vraag niet af te denken uit vrees dat het beestje dan
wegvliegt.
Dat doet ze even later toch. “Dag mam,” zeg
ik. Soms heb ik dat: de gedachte dat mijn moeder me kan zien. Ze is alweer ruim
een jaar dood.
(28-11-2013)