maandag 8 februari 2016

Kampvuur

Vannacht heb ik pizzabodems leren maken. Dat was voorwaar nog geen gemakkelijke klus. Ik heb het gevoel dat ik er de hele nacht mee bezig ben geweest. Als Sisyphus moest ik iedere keer opnieuw beginnen en zoals hij de top van de heuvel nooit bereikte, bereikte ik niet het stadium dat ik de bodem eindelijk kon gaan bedekken. Zelfs aan het bedenken welke heerlijkheden ik daarvoor zou gebruiken kwam ik niet toe. Ik ben tussendoor verschillende keren wakker geweest, maar iedere keer kwam de pizzadroom weer terug. Verdomd als het niet waar is. Van de locatie waar ik de arbeid moest verrichten is me weinig bijgebleven, het kneedwerk zit evenwel nog in mijn vingers. 
  Ergens tijdens dat kneden hoorde ik een deur opengaan. Inbrekers, dacht ik even, maar nog in dezelfde seconde wist ik dat het mijn oudste dochter was, die thuis kwam slapen na een dagje carnavallen met haar oude vriendinnen. Ik knipte het bedlampje aan en zag dat het iets over twee was. Ze ging rustig de trap op naar haar voormalige slaapkamer, zelfs zonder de wc te bezoeken. Kennelijk had ze minder gedronken dan toen ze achttien was. "Ga je even kijken of de voordeur op de klemmen zit," zei mijn vrouw even later. Toen ik dat gedaan had, lag ze alweer lekker te knorren. De vraag waarover haar droom ging, kon ik niet meer stellen. Ter compensatie ging ik dicht tegen haar aan liggen. 
  Een onbepaalde hoeveelheid tijd later schrok ik weer wakker. Wat me nu getriggerd had, wist ik niet. Misschien was het een windstoot, want ik hoorde dat het behoorlijk hard waaide. Mijn bedpartner had het duidelijk niet gehoord. Het kon ook haar lichte gesnurk zijn waarvan ik wakker was geworden. 
  Hoe het geheugen werkt, weet ik niet en interesseert me ook eigenlijk niet zo. De boeken die daar tegenwoordig over verschijnen laat ik ongelezen, om de magie niet te verstoren. Feit is dat ik me plotseling in Oostenrijk bevond, in een zomernacht aan het begin van de jaren tachtig, de enige nacht in mijn leven dat ik onder een blote hemel heb geslapen. Mijn vrouw, toen nog mijn vriendin, lag naast me, want bij een smeulend kampvuur hadden we onze slaapzakken aan elkaar geritst. Om ons heen lagen de anderen van onze bouwordegroep en een Oostenrijks meisje dat Martha heette en ons gezang begeleid had op een gitaar. Haar vader was er bepaald niet enthousiast over geweest dat ze met een stel vrijgevochten Nederlandse jongeren in de open lucht zou gaan slapen, maar had er zich schoorvoetend bij neergelegd. Hij had zelfs het kampvuur mee helpen aanmaken. Vannacht schoot zijn naam me niet te binnen, nu weet ik bijna zeker dat hij Gerhard heette. Ik vrees voor hem dat hij ook nog wel eens tussen twee dromen aan deze nacht heeft teruggedacht.
  Hoe lang ik vannacht in Oostenrijk vertoefd heb, weet ik niet. Na enige tijd was ik weer aan het stuntelen met de pizzabodems. Dat het maar niet wilde lukken, kwam ongetwijfeld ook omdat het kampvuur inmiddels helemaal gedoofd was. Althans, dat bedenk ik nu.

zaterdag 6 februari 2016

Oud stuk

 Bij het openen van de gordijnen zag ik dat een van mijn houtstallingen half was ingestort. Net nu het boek 'De man en het hout' hoog op de bestsellerslijst staat, blijk ik een slechte stapelaar. Het zoveelste bewijs dat ik in de onderlinge mannencompetitie wel altijd in de achterhoede zal blijven hangen.
  Vervolgens bleek bij het dekken van de ontbijttafel, een mannelijke klus in ons huis, dat de kaas nagenoeg op was. Ik keek nog eens goed in de koelkast en ja hoor, er lag nog een nieuw, onaangebroken stuk. Voorraadbeheer hoort tot het takenpakket van mijn vrouw. 'Oud stuk' stond er op de verpakking. Daar moest ik, ondanks mijn chagrijn over de ingestorte houtstalling, erg om lachen. Toen mijn vrouw, fraai opgekalefaterd voor een nieuwe werkdag, tegenover me kwam zitten, legde ik de verpakking op haar bord. Ze keek me vol onbegrip aan, maar aan een rimpel net onder de haargrens zag ik dat ze de wat vreemde liefdesverklaring toch wel een beetje kon waarderen. 
  Toen ze al op de fiets naar haar werk zat, las ik in de krant dat de wetenschap weer een stap dichter bij de ontdekking van de eeuwige jeugd is gekomen. Muizen die op middelbare leeftijd worden ontdaan van uitgebluste cellen, blijven veel langer jong en kwiek. Ook daar moest ik om lachen. Als de wetenschap een beetje voortmaakte, zou mijn geliefde misschien nooit echt een oud stuk worden. Extra belegen misschien, maar niet oud. Opgeruimd vertrok ik even later naar mijn werk, de ingestorte stalling negerend.
  Toen ik, na een lange dag met avondactiviteit, eindelijk thuis kwam, lag mijn vrouw op de bank. Dat doet ze wel vaker, maar ik zag meteen dat ze niet zomaar moe was van een lange werkdag. Wat bleek? Ze was op de terugweg van haar werk aangereden door een auto. Politie en ambulance waren er bij geweest, maar uiteindelijk was ze toch zelf naar huis gefietst. Ze had het niet nodig gevonden mij op mijn werk te bellen. Hoewel de gevolgen meevielen, had ze pijnlijke kneuzingen bij knie en enkel. Toen ze een kwartier na mijn thuiskomst naar de wc strompelde, leek ze wel een oud vrouwtje. 
  Uiteraard omring ik haar sindsdien met liefde. Qua mannelijkheid mag ik dan niet de ideale echtgenoot zijn, zorgzaam zijn is een vaardigheid die ik wel beheers. Zinnen als "zeg maar wat ik voor je kan doen, schat" rollen als vanzelf over mijn lippen. Eerlijk gezegd komt dat ook door een mengeling van schuldgevoel en bijgeloof. Als ik de houtblokken wat beter gestapeld had en niet om 'oud stuk' gelachen had, had mijn geliefde nu geen dikke, blauwe knie gehad. 

donderdag 28 januari 2016

Rotterdam

Een van mijn beste vrienden was deze week jarig. Zevenenvijftig werd hij alweer. Hij gaat mij altijd een half jaar voor wat het wennen aan een nieuw levensjaar betreft. Dat wrijf ik er ook altijd in als ik hem feliciteer. Ik vraag hem of hij alvast voor mij wil uitzoeken wat het betekent weer een jaar ouder te zijn, terwijl ik me nog lekker kan koesteren in de schijn van jong zijn. Hij zat met zijn tweede vrouw in de bioscoop toen ik hem belde. Dat bleek althans uit het appje dat hij me later op de avond stuurde. Hij zou me nog terugbellen, appte hij. Dat heeft hij nog niet gedaan. Misschien vond hij mijn gevoicemailde felicitatie toch niet zo leuk.
  Anderhalve maand geleden waren we met nog twee andere oud-studievrienden een weekendje in Rotterdam. We logeerden in een hotel in De Rotterdam, een prachtig architectonisch bedenksel van Rem Koolhaas, en keken vanaf onze hotelkamers uit op de Erasmusbrug. Het was het derde achtervolgende jaar dat we het laatste weekend van november een monument oprichtten voor onze in de studietijd ontstane vriendschap. We hebben ons een aantal jaren geleden voorgenomen hier tot in lengte van jaren mee door te gaan. Ik had er dit keer zelfs het afstudeerfeest van mijn zoon voor laten schieten.
  Tijdens dit weekend had mijn toen-nog-leeftijdgenoot twee keer een bijzondere ontmoeting met een medemens buiten ons viertal. De eerste was in hotel New York, waar we de vrijdagavond drinkend en etend doorbrachten. Aan het belendende tafeltje vlakbij de bar zat een vrouw die nauwelijks jonger was dan wij. Op een gegeven moment liet ze iets (een portemonnee meen ik) op de grond vallen en mijn vriend was zo galant het voor haar op te rapen. Ze wierp hem een broeierige blik toe, toen hij het haar overhandigde. "Zo," zei ik, "het lijkt wel of ze iets van je wil." "Och," zei hij, op een toon alsof hem nog dagelijks dit soort blikken worden toegeworpen.
  Twee uur later, terwijl we gevieren lepelden van de derde gang van ons menu, meldde de vrouw zich plotseling aan onze tafel. Voor de manier waarop ze mijn vriend nu aankeek, volstaat de term broeierig niet. Ze had heel duidelijk te veel gedronken en de geilheid spatte uit haar ogen. "Kom je," zei ze. "Ik wacht buiten op je." Ik verslikte me bijna in een hapje witte chocolademousse, maar de aangesprokene leek opnieuw nauwelijks onder de indruk. Alleen enkele zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd verraadden dat een en ander hem niet geheel onberoerd liet.
  De tweede, of eigenlijk derde, ontmoeting was van een heel ander kaliber. Aan het eind van de zaterdagmiddag wandelden we, na het nieuwe stationsgebouw van Rotterdam bewonderd te hebben, terug in de richting van de Coolsingel. Plotseling dook van links een man op met een getinte huidskleur en ogen die vuur spuwden. "Kijk niet zo naar me," blafte hij tegen mijn vriend. "Er komt alleen maar haat uit je ogen." Mijn hartslag ging meteen drie versnellingen hoger, maar de ontvanger van deze agressieve boodschap bleef ook nu stoïcijns. Ook toen de zender zijn verbale aanval herhaalde. Vervolgens beende hij driftig verder. Het duurde nog minstens een half uur voor mijn hartslag weer normaal was.
  Zal mijn inmiddels zevenenvijftigjarige vriend rond zijn verjaardag nog aan deze voorvallen teruggedacht hebben? Of zijn ze voorlopig kopje onder gegaan in de zee van zijn herinneringen? Als dat zo is, dan vraag ik me af wanneer ze weer komen bovendrijven. Ik schat over een jaar of twintig, als we, hopelijk nog steeds met ons vieren, het laatste weekend van november doorbrengen in, laten we zeggen, Brugge. Als we achter onze rollators over de markt lopen, komt ons een jonge, kortgerokte vrouw tegemoet die mijn vriend vriendelijk toelacht. Hij geeft haar een knipoog en stoot mij vervolgens aan. "Zal ik achter haar aan gaan?" zegt hij. "Hoezo?" vraag ik. "Nou, volgens haar komt er geen haat uit mijn ogen," is zijn antwoord.

Theezakje

Taal leeft. Dat wist ik natuurlijk al lang, maar ik realiseerde het me vanochtend aan de ontbijttafel weer eens. Mijn geliefde en ik voegden voorafgaand aan onze werkdagen zomaar twee woorden toe aan de Nederlandse taal. Het ene riep het andere op. Anders gezegd: het tweede werd uit het eerste geboren, alsof de taal ons, stervelingen, nog eens van haar levendigheid wilde doordringen. Een levendigheid die extra benadrukt werd door het feit dat het eerste neologisme het antwoord van mijn geliefde was op een door mij gestelde vraag. Kunt u mij nog volgen?
  Het zit zo. Een niet nader te noemen producent van theezakjes heeft in een poging in theezakjesland het hoofd boven water te houden bedacht dat de consument het wel eens leuk zou kunnen vinden als er op de achterkant van het theezakjeslabeltje telkens een andere vraag staat. Een vraag die de theedrinker even aan het denken zet, waardoor het theedrinken een nog intensere ervaring wordt. Hoe lang de producent in kwestie al met deze actie bezig is, weet ik niet. We hebben in dit huis al jarenlang theezakjes van dit merk, waarbij vooral de smaken rooibos en earl grey onze voorkeur genieten, maar op de achterkant van de labeltjes keek ik tot gisteren nooit. Nooit bewust althans.
  Maar nadat eergisteren mijn jongste dochter me op het bestaan van de vragen gewezen had, bekeek ik gisterenochtend, nadat ik gewoontegetrouw de tafel had gedekt en thee had gezet, met nieuwe ogen het theezakjeslabeltje. "Waar dacht je vanochtend als eerste aan?" las ik. Meteen kreeg ik goede zin. Ik moest immers denken aan die mop van die Nederlander, die Duitser en die Belg bij die waterval. Kent u die mop? De Nederlander antwoordt op de vraag waar hij bij de waterval aan moet denken: "Aan de sprankeling van het leven." De Duitser moet juist aan de dood denken. "De verwoestende kracht van de dood," zegt hij. De wat wezenloos kijkende Belg geeft natuurlijk een heel ander antwoord. Wat dat is, vertel ik hier niet. Alleen dat hij, als de Nederlander en de Duitser hem om een verklaring vragen, zegt: "Daar moet ik altijd aan denken."
  Toen ik vanochtend de vraag zag, legde ik hem aan mijn lunchpakketklaarmakende geliefde voor. "Noem een raar ding aan jezelf?" Niet echt een vraag trouwens, maar door de producent wel van een vraagteken voorzien. Zonder enige aarzeling zei ze: "Mijn opruimautisme." Pats. Een wonderschoon neologisme. Eentje dat ook nog eens de kern van het wezen van mijn geliefde raakt. Zoveel zelfkennis op de vroege morgen, daar moet je een vrouw voor zijn. Pas na dit antwoord vroeg ze: "Waarom vraag je dat eigenlijk?" "Het is vandaag de theezakjesvraag," gooide ik er ook een neologisme tegenaan. Een man wil immers nooit verliezen. Mijn vrouw keek me aan alsof ik nog nooit eerder tegenover haar aan een tafel gezeten had.
  Ik verheug me nu al op de vraag van morgen. Sterker nog: ik moet me inhouden om niet alle vragen in het theezakjesdoosje al te gaan lezen.