Vannacht
heb ik pizzabodems leren maken. Dat was voorwaar nog geen gemakkelijke klus. Ik
heb het gevoel dat ik er de hele nacht mee bezig ben geweest. Als Sisyphus
moest ik iedere keer opnieuw beginnen en zoals hij de top van de heuvel nooit bereikte,
bereikte ik niet het stadium dat ik de bodem eindelijk kon gaan bedekken. Zelfs
aan het bedenken welke heerlijkheden ik daarvoor zou gebruiken kwam ik niet
toe. Ik ben tussendoor verschillende keren wakker geweest, maar iedere keer
kwam de pizzadroom weer terug. Verdomd als het niet waar is. Van de locatie
waar ik de arbeid moest verrichten is me weinig bijgebleven, het kneedwerk zit
evenwel nog in mijn vingers.
Ergens tijdens dat kneden hoorde ik een deur opengaan. Inbrekers, dacht ik
even, maar nog in dezelfde seconde wist ik dat het mijn oudste dochter was, die
thuis kwam slapen na een dagje carnavallen met haar oude vriendinnen. Ik knipte
het bedlampje aan en zag dat het iets over twee was. Ze ging rustig de trap op
naar haar voormalige slaapkamer, zelfs zonder de wc te bezoeken. Kennelijk had
ze minder gedronken dan toen ze achttien was. "Ga je even kijken of de
voordeur op de klemmen zit," zei mijn vrouw even later. Toen ik dat gedaan
had, lag ze alweer lekker te knorren. De vraag waarover haar droom ging, kon ik
niet meer stellen. Ter compensatie ging ik dicht tegen haar aan liggen.
Een onbepaalde hoeveelheid tijd later schrok ik weer wakker. Wat me nu
getriggerd had, wist ik niet. Misschien was het een windstoot, want ik hoorde
dat het behoorlijk hard waaide. Mijn bedpartner had het duidelijk niet gehoord.
Het kon ook haar lichte gesnurk zijn waarvan ik wakker was geworden.
Hoe het geheugen werkt, weet ik niet en interesseert me ook eigenlijk niet zo.
De boeken die daar tegenwoordig over verschijnen laat ik ongelezen, om de magie
niet te verstoren. Feit is dat ik me plotseling in Oostenrijk bevond, in een
zomernacht aan het begin van de jaren tachtig, de enige nacht in mijn leven dat
ik onder een blote hemel heb geslapen. Mijn vrouw, toen nog mijn vriendin, lag
naast me, want bij een smeulend kampvuur hadden we onze slaapzakken aan elkaar
geritst. Om ons heen lagen de anderen van onze bouwordegroep en een Oostenrijks
meisje dat Martha heette en ons gezang begeleid had op een gitaar. Haar vader
was er bepaald niet enthousiast over geweest dat ze met een stel vrijgevochten
Nederlandse jongeren in de open lucht zou gaan slapen, maar had er zich
schoorvoetend bij neergelegd. Hij had zelfs het kampvuur mee helpen aanmaken.
Vannacht schoot zijn naam me niet te binnen, nu weet ik bijna zeker dat hij
Gerhard heette. Ik vrees voor hem dat hij ook nog wel eens tussen twee dromen
aan deze nacht heeft teruggedacht.
Hoe lang ik vannacht in Oostenrijk vertoefd heb, weet ik niet. Na enige tijd
was ik weer aan het stuntelen met de pizzabodems. Dat het maar niet wilde
lukken, kwam ongetwijfeld ook omdat het kampvuur inmiddels helemaal gedoofd
was. Althans, dat bedenk ik nu.